Gedichten en verhalen van Theo monkhorst

Confessie van een grijsaard

Scene 1.

 

Werkkamer Frederik (80). Aan de achterzijde een raam met uitzicht op een winderige herfsttuin. Voor het raam staat een werktafel met daarop een computer en wat papieren, boeken, een glas en een fles rode wijn. Daarvoor een bureaustoel.

Rechts tegen een muur een tweede werktafel met boeken en ordners, rommelig. In de kamer een grote leesstoel (schommelstoel?) met een klein tafeltje. Verder lampen etc.

 

Frederik zit achter zijn werktafel te slapen in een bureaustoel.

Er klinkt een deurbel. Frederik wordt half wakker maar doet niets.

Opnieuw klinkt een bel. Frederik staat moeizaam op en loopt de kamer uit.

Komt even later terug voorafgegaan door Joris (19) met een forse tas

 

J.

 

Kan ik een nachtje bij je logeren?

 

F.

 

Natuurlijk. Als je mij maar niet stoort tijdens het werk. Dat weet je.

 

J.

 

Fijn

Hoe is het met je opa?

 

F.

 

Goed, altijd hetzelfde. Je wordt ouder hè? En ik ben altijd in quarantaine, niet om het virus maar omdat ik schrijver ben. Ben jij ook in quarantaine?

 

J.

 

Ja, ik kan niet anders. Ik volg colleges via het beeldscherm en zie verder niemand. Nou ja, bijna niemand. En jij, schrijf je?

 

 

F.

 

Ja, dat is wat ik doe. Schrijven.

 

J.

 

Wat schrijf je?

 

F.

 

Niks bijzonders. Een nieuwe roman zit er nog niet in, vrees ik. Een column, op bestelling. Zo nu en dan moet ik er iets bij verdienen. Hoe gaat het met je vader?

 

J.

 

Wel goed geloof ik.

 

F.

 

Geloof je?

 

J.

 

Ja, hij werkt. Zoals altijd. In de winkel en op kantoor. Waar schrijf je over?

 

 

F.

 

O, een column. Over de ethiek van kunstmatige intelligentie.

 

J.

 

Jij? Schrijf jij over kunstmatige intelligentie? Hoe oud ben je?

 

F.

 

Sinds ik zo oud was als jij heb ik mijn verjaardag niet meer gevierd. Dus weet ik niet hoe oud ik ben. En waarom zou dat relevant zijn in verband met kunstmatige intelligentie? Ik ben schrijver en kan over alles schrijven. Het denken houdt nooit op als je schrijft. Integendeel door te schrijven blijf je denken. Zou jij ook moeten doen.

J.

 

Weet je nog wat je zei toen ik vroeg wat je moet studeren om journalist te worden?

 

F.

 

Geen idee, heb ik daar een mening over?

 

J.

 

Geschiedenis, zei je. Daarom ben ik geschiedenis gaan studeren.

 

F.

 

Dus je wilt journalist worden?

 

J.

 

Ja, geen ondernemer.

 

F.

 

Je hebt niets met bedden en slaapkamers.

 

J.

 

En inkoop en omzet en winst en klanten en sheets.

Ander onderwerp. Je hebt de groeten van oma.

 

F.

(begint te lachen)

 

Da’s lang geleden. Ben jij bij haar geweest?

 

J.

 

Ik ga iedere week. Meestal zondagmiddag. Dan praten we over vroeger en het nieuws. Ze leest iedere dag de krant. Leuke gesprekken.

 

 

Ziet jouw vader haar ooit, zijn moeder?

J.

 

Komt hij ooit bij jou?

 

F.

 

Nee, maar dat is iets anders. Hij neemt mij nog steeds kwalijk dat ik zijn moeder en hem in de steek heb gelaten. Wat ik best begrijp, hoewel het langzamerhand tijd zou worden om dat eens te vergeven.

 

J.

 

Tijd heeft hij niet.

 

F.

 

Dat zal het zijn.

 

J.

 

Je hebt geen eten in huis, zag ik. Zal ik pizza’s bestellen?

 

F.

 

Er is wel iets in de diepvries.

 

J.

 

Hou je niet van pizza’s?

 

F.

 

Bestel maar pizza’s. Ben benieuwd. Wat is dat eigenlijk voor een tattoo op je arm? Nieuw?

 

J.

 

Wat wil je. Salami, kaas, tomaat, champignons, Quattro Stagioni?

 

F.

 

Doe maar Quattro Stagioni.

 

J.

 

Oké, twee dan. Ik wist niet dat je daar van hield.

 

F.

 

Ik ook niet. Wat is er met die tattoo? Heb ik nooit eerder gezien.

 

 

Ik zal even bellen. Uur of zeven?

 

F.

 

Die tattoo. Wat is daar mee?

 

 

J.

 

Gisteren laten zetten. Daarom heb ik me vanmorgen laten testen. Ik wil niet dat jij besmet raakt.

 

F.

 

Als jij mijn huis als safe house beschouwt wil ik weten waarom. Dan wil ik niet dat je iets voor mij verzwijgt. Wat is er gebeurd met je vader? Of met die tattoo? Waarom wil je daar niets over zeggen? Volgens mij staat er een naam op. Heeft dat iets met je vader te maken?

 

J.

 

Nee, niet met mijn vader. Hij weet niets van die tattoo. Heeft hij ook niets mee te maken. Dat is iets van mijzelf.

 

F.

 

En met die naam.

 

 

J.

 

Ja, Betty.

 

F.

 

Een vriendinnetje.

 

J.

 

Zoiets.

 

F.

 

Zoiets als een vriendinnetje?

 

J.

 

Meer.

 

F.

 

Blijf je in raadsels spreken? Mag ik het niet weten?

 

 

Je mag het wel weten. Als je niks tegen pappa zegt.

 

F.

 

Zeg het maar jochie.

 

J.

 

Betty is mijn baby.

 

Was mijn baby.

 

F.

 

Heb jij een baby? Heet die Betty? Net als mijn ex?

 

J.

 

Ja, ik had een baby. Ik heb haar Betty genoemd, naar oma.

 

F.

 

Je hebt haar naar mijn ex genoemd? Waarom?

 

J.

 

Omdat ze mijn oma is. Dat is toch zo? Zonder oma had zij niet bestaan.

 

 

Dat is waar.

 

 

Waar is die baby nu?

 

J.

 

De baby is dood.

Moest van haar vader.

 

F.

 

Mijn god, abortus. Wilde de moeder het houden?

 

J.

 

Weet ik niet.

 

F.

 

Hoe heet ze?

 

J.

 

Claire.

 

 

 

F.

 

Jouw vriendin?

 

J.

 

Niet echt. Een ongelukje.

 

F.

 

Zie je haar nog?

 

J.

 

Nee. Haar vader is gevaarlijk. Advocaat.

 

F.

 

Is hij gevaarlijk omdat hij advocaat is ?

 

J.

 

Hij is steenrijk.

 

F.

 

Is hij gevaarlijk omdat hij steenrijk is?

 

J.

 

Maffia zegt pappa. Ik mocht haar niet zien, Claire.

 

F.

 

Wil je haar zien?

 

J.

 

Nee, nooit meer.

 

F.

 

En nu heb jij Betty op je arm laten zetten.

J.

 

Ja, Betty leefde. Het was een levend meisje dat vermoord is.

 

F.

 

Hoe weet jij dat het een meisje was? Dat kun je nog niet zien bij een abortus.

 

J.

 

Ik weet het.

 

F.

 

Heb je het gedroomd?

 

J.

 

Nee, ik weet het. Betty is dood. Dood gemaakt. Dood!

 

Scene 2

 

 

J.

 

Morgen opa. Goed geslapen?

Heb je al ontbeten?

Zal ik een eitje voor je bakken?

 

F.

 

Luister.

 

Ik ontbijt niet. Alleen koffie. Dat maak ik zelf.

’s Ochtends schrijf ik. Daarna eet ik een boterham en doe ik een dutje. Daarna schrijf ik en lees ik. Daarna eet ik wat ik zelf maak. Daarna lees ik de krant. Daarna kijk ik naar het tv nieuws. Daarna ga ik naar bed. Daar heb ik niemand bij nodig. Zo gaat dat sinds ik bij je oma wegliep. Veertig jaar geleden. Dat ga ik niet veranderen als jij plotseling binnenstormt, begrijp je. Ik ben schrijver, geen pappa, geen opa, geen echtgenoot. Dit is mijn manier van leven. Begrijp je?

 

 

 

J.

 

Verward

 

Ja … nee…

Dus jij leeft om te schrijven. Of schrijf je om te leven? En daar kun je niemand bij gebruiken. Mij ook niet. Wil je dat ik wegga?

 

F.

 

Zucht diep.

 

Jij wilt schrijver worden, zei je. Goed. Je hebt geen idee wat dat is. Ik zal het je vertellen, dan kun je alsnog beslissen of je toch niet liever  beddenverkoper wil worden zoals je vader.

 

De dichter Yeats zei eens: ‘Streef naar perfectie in je werk, niet in je leven.’ Dat betekent dat je werk prioriteit heeft, want als je niet naar perfectie streeft kun je geen schrijver zijn. Als je schrijft leef je niet je eigen leven van vlees en bloed, maar het leven van anderen, de mensen, dieren, planten, de natuur die je schrijft in woorden. Water is in woorden anders dan water in een rivier, een steen in woorden is iets anders dan een steen in de aarde. Jouw aarde is anders dan mijn aarde in woorden. Telkens als ik over mijn aarde schrijf, schrijf ik over nieuwe aarde. Telkens moet ik mijn hele menagerie opnieuw ontdekken en er nieuwe woorden voor vinden…

 

J.

 

Dus daar kun je niemand bij gebruiken?

 

F.

 

geërgerd

 

…zwijg, luister. …ik moet telkens mijn hele menagerie opnieuw vorm geven  … beter: er is geen menagerie, er zijn ideeën, woorden die langs komen als ik mij concentreer. Die ideeën, woorden, vormen verhalen, levens, personen, huizen, steden, rivieren, bossen, dromen, goden…Telkens weer nieuwe verhalen, personen – nee geen mensen. Mensen zijn van vlees en bloed, deze personen, mannen, vrouwen, kinderen, honden, katten, leeuwen, tijgers, zijn van ideeën, woorden. Ze worden gedrukt of verschijnen in een e-boek. Ze worden gelezen en dan worden het weer andere verhalen, want iedere lezer maakt zijn eigen verhaal. Dan ben ik ze kwijt en begin ik aan een nieuw verhaal. Komen nieuwe personen, huizen, steden, bomen, bloemen en rivieren langs, waarin ik verdwijn.

 

Als hij zwijgt lijkt hij door het ritme van zijn eigen woorden in trance te zijn geraakt.

 

J.

 

Hoeveel heb je al geschreven in die veertig jaar?

 

F.

 

schrikt op

 

Geen idee. Waarom vraag je dat? Moet je aan mijn uitgever vragen. Ik lees nooit iets van mijzelf behalve waar ik mee bezig ben. Heb je überhaupt gehoord wat ik zei?

 

J.

 

Ja, natuurlijk. Dat alles voor jou bestaat uit woorden. En dat

je alleen kunt schrijven als je alleen bent.

 

F.

 

Ik geloof dat het Günter Grass was die zei: ‘Schrijven is een vorm van zelfgekozen eenzaamheid.’

 

J.

 

Ben je daarom bij oma en pappa weggegaan?

 

F.

 

Ja, het kon niet anders. Ik moest schrijven.

 

J.

 

Maar waarom heb je dan een kind gemaakt?

 

 

F.

 

Dat wilde oma.

 

J.

 

En jij niet?

 

F.

 

Heb ik niet over nagedacht. Ik schreef. Kinderen waren voor vrouwen. Later kreeg ik door hoe het zat. Toen ben ik weggegaan.

 

J.

 

Heb je nooit meer een vriendin gehad?

 

F.

 

Georges Simenon ging altijd naar de hoeren als hij een boek af had.

 

J.

 

Doe jij dat ook?

 

F.

 

Vroeger wel. Nu hoeft het niet meer.

 

J.

 

Omdat je te oud bent?

 

F.

 

Omdat het niet meer hoeft. Wil je nog steeds schrijver worden?

 

J.

 

Journalist. Dat is toch iemand die opschrijft wat hij waarneemt. Hij verzint het toch niet, zoals jij? Fictie is toch iets anders?

 

 

F.

 

Er wordt veel verzonnen in de journalistiek. Fake news.

 

J.

 

Mag ik nog iets vragen?

 

F.

 

Doe maar.

 

J.

 

Je hebt dus je vrouw en je kind verlaten om te kunnen schrijven. Alleen voor jezelf. Is dat niet egoïstisch?

 

F.

 

Jazeker. Dat heet egoïstisch. Of autistisch. Geef het maar een naam.

 

J.

 

Vind je dat niet erg? Had je niet voor hen kunnen kiezen?

 

F.

 

Ja, dat is erg. Ik heb ook niet gezegd dat schrijven leuk is. Natuurlijk doet het pijn, hoewel ik er langzamerhand aan gewend ben. Maar ik had geen keus. Als ik niet schrijf kan ik niet leven. Als ik nu zou stoppen met schrijven zou ik de volgende week dood zijn.

 

J.

 

Zelfmoord?

 

F.

 

Misschien. In ieder geval zinloosheid. Zonder doel, zonder iets te maken is er geen leven meer. Leven zonder iets te maken is geen leven. Voor de een is dat een kind, voor de ander een boekhoudprogramma, voor mij taal, gedichten, romans.

 

 

 

J.

 

Dus daarom schrijf je. Niet om iets moois te maken. Om mensen gelukkig te maken.

 

F.

 

Begint hard te lachen.

 

Welke dominee heeft je dat wijs gemaakt?

 

Plotseling ernstig.

 

Als je streeft naar iets moois, schoonheid of hoe je het ook noemt, ben je bezig met kitsch. Kitsch is shit, leugens, bedrog. Waar het om gaat is betekenis. En betekenis kan mooi gevonden worden, of juist lelijk, pijnlijk, ontroerend. Je kunt schoonheid niet maken, dat ontstaat of ontstaat niet en is voor iedere lezer anders.

 

De telefoon gaat

 

Wie is dat? Ik wordt nooit door iemand gebeld.

 

Aarzelt, laat telefoon overgaan.

 

J.

 

Zal ik hem opnemen?

 

Staat op.

 

F.

 

Springt op

 

Nee. Afblijven.

 

Neemt telefoon op

 

Ja?

 

….

 

Ben jij het jongen? Hoe gaat het met de handel?

 

 

Natuurlijk ben ik geïnteresseerd.

 

 

Jij belt mij ook nooit. Wat is er?

 

 

Joris?

 

 

Voortvluchtig? Nogal een sterk woord. Hij is negentien. Misschien is hij bij een vriendinnetje. Geen paniek.

 

… … … … …

 

Zo, haar vader? Weet ik veel.

 

 

Nee geen idee.

 

 

Gezien?  Ik zeg toch, geen idee. Hij zal wel weer opdagen.

 

 

Ja, ja is goed. Dank dat je belde. Succes met de bedden.

 

Beëindigt gesprek.

 

J.

 

Pappa?

 

 

 

F.

 

Je vader.

 

De vader van jouw vriendin…

 

J.

 

… is niet mijn vriendin.

 

F.

 

van dat meisje …

 

J.

 

…Claire…

 

F.

 

Oké, de vader van Claire heeft jouw vader gebeld. Hij wil een schadevergoeding.

 

J.

 

Wat?! Dus pappa weet het nu.

 

F.

 

Is dat die steenrijke advocaat, die maffiafiguur?

 

J.

 

Ja.

 

F.

 

Geldwolf…geldwolf tegenover geldwolf. Sommige mensen kunnen alleen in cijfers denken. Ik zou me daar maar geen zorgen over maken. Laten ze elkaar maar opvreten.

 

 

 

J.

 

Je hebt gezegd dat je niet wist waar ik was.

 

F.

 

Je bent negentien.

 

J.

 

Ik kan niet terug.

 

F.

 

Zet je laptop daar maar neer.

 

Wijst op de andere tafel.

 

Mijn zomertafel. Ik zal hem wel even leeg maken.

 

J.

 

Zomertafel?

 

F.

 

In de winter zit ik voor het raam. In de zomer voor de muur. In verband met de zon.

 

J.

 

Mag ik dus tot de zomer blijven?

 

F.

 

Daag me niet uit jochie. Anders sta je op straat.

 

Ze gaan allebei aan de slag op de laptop

 

 

 

 

 

Scene 3

 

 

J.

 

Opa …

 

F.

 

Wil je ophouden mij opa te noemen. Daar kan ik niet tegen.

 

J.

 

Jij bent toch mijn opa, vind je dat vervelend?

 

F.

 

Jij heet Joris en ik Frederik, Fred.

 

J.

 

Ik weet niet of ik dat kan.

 

F.

 

Wil je dat ik jou kleinzoon noem? Kleinzoon?

 

J.

 

Dat klinkt zo officieel. Burgerlijke stand. Net als grootvader. Ik noem je toch ook niet grootvader.

 

F.

 

Opa is grootvader.

 

J.

 

Wat moet ik dan zeggen: Frederik of Fred?

 

F.

 

Mag je zelf weten.

J.

 

Mag ik je iets vragen Frederik – nee, Fred – nee… F. Ik noem je F. Mag ik je iets vragen, F?

 

F.

 

Ja jongen, je mag F iets vragen.

 

J.

 

Wat vind jij van Greta Thunberg?

 

F.

 

Dat klimaatmeisje? Waarom vraag je dat?

 

 

Ik ben een stuk aan het schrijven over de klimaatprotesten van jongeren.

 

 

Aha. Greta Thunberg, uit Zweden geloof ik hè? Die hel en verdoemenis preekt over de CO2 uitstoot. Dat doet ze goed. Daar heb ik bewondering voor. Zoals ze industriëlen, politici en dictators aanspreekt op hun verantwoordelijkheid. Een rolmodel voor jongeren.

 

Hoewel ik mij afvraag hoe zo’n schoolgaand kind, ik begrijp dat ze autistisch is, zonder een organisatie achter zich over de hele wereld kan optreden. Welke financiering zit daar achter? Greta Thunberg is volgens mij een instituut, een merk. Dat geeft mij wel een unheimisch gevoel.

 

Wat moet er van dat kind worden als ze ouder is? Net als met die muzikale wonderkinderen of die jonge turnsters. Wat hebben die nog aan hun jeugd?

 

Voor wie schrijf jij dat stuk?

 

J.

 

Ik ben gevraagd door Magazine. Ik had iets in de universiteitskrant geschreven en toen vroegen ze mij.

F.

 

Magazine?

 

J.

 

Ja.

 

F.

 

Dat is ook gek.

 

 

Hoezo gek?

 

 

De column over de ethiek van kunstmatige intelligentie, die ik aan het schrijven ben, is ook voor Magazine. Ook op bestelling. Misschien is het mijn naam? Jij heet net zo als ik. Zouden ze weten dat je mijn kleinzoon bent?

 

J.

 

Dat ze me daarom gevraagd hebben? Lijkt me niet, ze hadden het over dat stuk wat ik had geschreven. Niet over jou.

 

F.

 

hij schenkt een glas wisky in en drinkt het in één teug leeg

 

Dan kunnen ze nog wel hebben uitgezocht of wij familie zijn.

 

J.

 

Geërgerd

 

Alles kan. Maar misschien is het niet zo.

 

De bel van de voordeur klinkt.

 

Ik ga wel even.

F.

 

Misschien is het je vader.

 

J.

 

Lijkt mij niet.

 

F.

 

Treiterend/ hij schenkt weer een glas whisky in en drinkt het in één teug leeg

 

Zou zo maar kunnen.

 

J.

 

Zou jij dat leuk vinden ..F?

 

F.

 

Leuke confrontatie. Vader en zoon.

 

J.

 

We zullen zien.

 

Verdwijnt

 

F.

 

Ginnegappend

 

Confrontatie. Oorlog. Bloed tegen bloed. Mijn bloed.

Ziet hij ook eens wat het is: zoon tegen vader.

Klassiek.

 

J.

 

Een meisje met een collectebus voor een kindertehuis.

 

 

 

F.

 

Wegsturen. Ik geef alleen aan het Rode Kruis. Altijd wel weer een kind voor een ander zielig kind. Er zijn heel wat zielig kinderen in de wereld. Je kan wel aan de gang blijven.

 

J.

 

Een kind, schattig meisje.

 

F.

agressief

 

Stuur weg.

 

J.

 

Verdwijnt

Komt even later terug.

 

Ik heb haar een euro gegeven. ‘Dank u wel meneer,’ zei ze. Ze keek heel blij.

 

F.

 

Sentimenteel gedoe. Alle kinderen zijn verwend tegenwoordig. In mijn tijd …

 

J.

 

Ben je dronken?

 

F.

 

Ik ben altijd dronken. Heerlijk.

(schenkt zich nog eens in)

 

Proost. Neem ook een whisky.

 

J.

 

Nee dank je … Frederik.

 

Scene 4

 

Beiden zitten weer achter hun computer te werken.

  1. is onrustig, kijkt zo nu en dan naar J. Die zit geconcentreerd te schrijven.

 

F.

 

Ik heb nooit een kater. Hoor je, nooit.

 

J.

 

Draait zich om naar F.

 

Wat zeg je?

 

F.

 

Dat ik nooit een kater heb. Mijn lichaam is het gewend.

 

J.

 

Denk je dat mij dat interesseert?

 

F.

 

Als het je niet interesseert zeg ik niets meer. Ook goed.

 

J.

 

Waarom drink je eigenlijk zo veel? Doe je dat al lang?

 

F.

 

Altijd al. Zo lang als ik me kan herinneren.

 

J.

 

Ook toen je nog bij oma was?

 

 

 

 

F.

 

Da’s lang geleden. Toen misschien niet. Was ik nog een keurige burgerman. Echtgenoot, vader. Geen schrijver, althans geen goede. Je begrijpt wat ik bedoel.

 

J.

 

Bedoel je dat je drank nodig hebt om schrijver te zijn?

 

F.

 

Nee, dat je alleen moet zijn om te kunnen schrijven.

 

J.

 

Dus toen je oma en pappa verliet kon je schrijven. En toen begon je te drinken.

 

 

Zo ongeveer.

 

J.

 

Dus de fles verving je vrouw.

 

F.

 

Lacht

 

Ha, ha. Niet op de vrouw maar op de fles. Krijg je tenminste geen kinderen van. Goed gezien. Jij bent slim. Misschien lijk je op mij. In ieder geval niet op je vader.

 

J.

 

Ik drink niet.

 

F.

 

Jij wilt toch schrijver worden?

 

J.

 

Moet ik dan een dronkaard worden?

 

F.

 

Je moet alles opofferen om te kunnen schrijven. Dat zei Yeats toch: ‘Streef naar perfectie in je werk, niet in je leven.’

 

De mobiele telefoon van J. klinkt.

 

F.

 

Staat je mobieltje aan?

 

J.

 

Ja, ik wil bereikbaar blijven.

 

F.

 

Nou neem dan maar op. Misschien is het je vader. Maar zeg niet dat je hier bent. Ik wil geen gedonder.

 

J.

 

Hallo…

 

… …

 

Ja pap …

 

 

Maakt niet uit.

 

 

Nee, ik kom voorlopig niet terug.

 

 

Waarom wil hij mij spreken?

… …

 

Dat is niet waar. Hij heeft haar zelf gedwongen.

 

 

Minderjarig? Geen idee, ik heb niet gevraagd hoe oud ze was.

 

 

Is dat zo?

 

 

Omdat ze minderjarig is? En ik niet?

 

 

Hij dreigt ermee? Is het nog niet zeker?

 

 

Dan moet je hem maar overtuigen. Hij wil vast niet dat zijn dochtertje in de krant komt.

 

 

Wat zeg je…? Ik ben je zoon pappa. Weet je wat dat is? Een zoon? Waarom voel ik me altijd onveilig bij jou? Moet ik vluchten om jouw klappen te ontwijken? Waarom laat je ons stikken? Denk je mamma te lijmen met bling bling en mij met een nieuwe brommer. Heb je ooit nagedacht over waar ik mee bezig ben? Niet met jouw shit maar met mijn eigen shit – waarvan jij geen idee hebt. Je hebt geen idee wie je vrouw is en ook niet wie je zoon is.

 

 

Nee, luister nou eindelijk eens naar mij. En niet alleen naar jouw gigantische zelf. Weet je, wij zijn vreemden voor jou, zetstukken in jouw toneelstuk van succesvol zakenman. En het ergste is dat je niet eens weet wie je zelf bent, behalve die patser op de golfbaan tussen alle andere patsers die alleen bezig zijn hun poen te showen? Waarom stik je niet in je bedden en je kussens?

 

Laat me niet lachen. Voor ons gezorgd. Nee, medelijden heb ik met mamma, niet met jou. IK red me wel, ook zonder jou.

 

 

Prima, je zult wel zien. Zoek het maar uit.

Fuck off, pappa.

 

 

Breekt het gesprek af.

Hij zit ingedoken, begint te snikken.

 

F.

 

Wat zei hij? Kom op, hou es op met dat janken.

 

J.

 

Hij wil dat ik thuis kom. De vader van Claire wil mij spreken. Volgens hem is Claire minderjarig, zestien, en ben ik dus strafbaar. Hij kan gemakkelijk een proces voeren, hij is advocaat.

 

F.

 

Wat heeft die vent daar voor belang bij? Zal wel weer over geld gaan. Daarom is je vader zo bang natuurlijk, het kost hem geld. Geef mij die telefoon eens.

 

Pakt de telefoon aan en belt.

 

 

Met je vader. Jij moet eens goed luisteren. Laat je zoon buiten die affaire. Die kerel gaat heus geen proces voeren. En anders koop je het maar af. Het wordt tijd dat je het eens voor je zoon op neemt.

 

 

Ja, dat heb je goed begrepen. Hij woont bij mij. En waag het niet om hier naar toe te komen.

 

 

Hou op met je zakenpraatjes. Het gaat om je kind. Die gaat voor. En oh, ja … ik heb niet zo lang meer te leven … dus als je wilt dat ik je niet onterf doe je wat ik zeg. Gedraag je als een kerel, dan kan ik eindelijk eens trots op je zijn.

 

Breekt af en legt telefoon neer.

 

Het enige waar hij naar luistert is geld. Nu zal hij je wel met rust laten. Kun je weer studeren en schrijven, mij opvolgen. Streven naar perfectie.

 

J.

 

Heb jij niet lang meer te leven?

 

F.

 

Weet ik veel. Een jaar meer of minder. Iedereen gaat ergens dood aan op mijn leeftijd.

 

Trek het je niet aan. Jij krijgt dit huis, dan heb je je vader niet meer nodig.

 

Scene 5

 

 

Gaat in de leesstoel zitten.

 

Jee, wat is het hier warm. Zet het raam even open.

 

J.

 

Maakt raam open.

 

Wil je koffie?

 

F.

 

Graag. En doe er maar een calvadosje bij.

 

 

J.

 

Zou je nou …

 

 

Nee …

 

  1. J. gaat koffie zetten. F. pakt de krant.

 

J.

Komt terug met koffie een glas en een fles calvados. Schenkt in.

 

Ik heb nog eens nagedacht over wat jij over schrijven heb gezegd. Het lijkt een virtuele wereld waarin je leeft. Net als gameverslaafden die de hele dag voor het scherm zitten. Jij schrijft over de ethiek van kunstmatige intelligentie, maar hoe zit het met jouw eigen ethiek, die van schrijver? Als je jezelf vervreemd van de wereld en de mensen waar je verantwoordelijk voor bent?

 

F.

 

De ethiek van kunstmatige intelligentie heeft te maken met de onmenselijkheid van de wiskunde. Dat is heel iets anders dan taal, die is menselijk.

 

J.

 

Wat bedoel je, ik begrijp je niet. Leg eens uit. Waarom is wiskunde onmenselijk?

 

F.

 

Je weet dat wiskunde is gebaseerd op een aantal axioma’s, onbewezen stellingen. Dat is het fundament, maar tegelijkertijd ook het enige menselijk aan de wiskunde. Van daaruit is het een causaal systeem dat puur op logica is gebaseerd. Een formidabel kaartenhuis. Puur theoretisch.

 

Wiskunde kent geen ethiek, geen goed en kwaad, geen gevoel en dat geldt dus ook voor de producten die met wiskunde zijn gemaakt. Een brug heeft geen geweten en een logaritme ook niet. Als je dus van een systeem van kunstmatige intelligentie spreekt dan is dat feitelijk onzin, want intelligentie bestaat niet alleen uit logica maar ook uit intuïtie, gevoel, geweten – zaken die in taal worden geformuleerd.

 

J.

 

Maar heeft taal dan wel een geweten?

 

F.

 

Taal kent nuances, iets tussen ja en nee, ‘misschien’ dus of ‘liever niet’. Dat is veelkleurig, menselijk. Taal kan zichzelf tegenspreken. Dat heb je nodig voor een geweten, voor ethiek. Als je dus een robot maakt zonder geweten kan dat een bedreiging voor de mensheid zijn.

 

J.

 

Kun je wiskunde, kunstmatige intelligentie, egoïstisch noemen of autistisch?

 

F.

Begint te lachen.

 

Waar wil jij nu naar toe? Hoe kun je dat met elkaar vergelijken?  Appels en peren. Maar dat weet jij ook wel.

 

J.

 

Wiskunde is in zichzelf gekeerd. Dat heb je ongeveer zelf gezegd. Een brug is dat ook, die heeft niets met de mensenwereld te maken. Een schrijver is ook een soort brug, afgesloten van de buitenwereld, gewetenloos want hij luistert alleen naar de wetten van het verhaal dat niet over mensen maar over personen gaat. Dat zei je zelf.

 

F.

Geërgerd

 

Dus jij wilt mij met een soort gewetenloos algoritme vergelijken.

 

J.

 

Je hoeft niet kwaad te worden. Ik vergelijk je met een gamer die is opgesloten in een spel dat met kunstmatige intelligentie is gebouwd. Gewetenloos dus. Of liever buiten de werkelijkheid. Toen jij oma verliet om je in te graven in het schrijfspel verliet je ook de werkelijkheid.

 

F.

 

Schrijven is geen spel. Het is een serieuze bezigheid, het gaat juist om menselijkheid. Het is zoeken met taal naar betekenissen van het bestaan. Niet alleen voor mijzelf maar ook voor de lezers.

 

J.

 

Maar een gamer sluit zich net als jij af van de wereld. De levende wereld.

 

F.

 

Ik zal het je uitleggen. Zodat je jouw kwaadaardige gedachtespinsels kunt vergeten. Een gamer volgt het door programmeurs ontworpen programma. Hij wordt geleid en maakt niets nieuws. Hij is onderhorig aan het spel. Het enige dat hij kan verliezen is zijn gezondheid en geld. Hoewel hij ook geld kan verdienen, geloof ik.

 

Als jij schrijver wilt worden zul je er aan moeten wennen dat je werkt zonder programma, vanuit de chaos van je eigen brein. Zoals een ontdekkingsreiziger die nauwelijks een idee heeft waar hij terecht komt en al reizend het terrein in kaart brengt. Soms ontdek je iets dat waardevol is voor de lezers, soms heet dat schoonheid. Maar zowel de ontdekkingsreiziger als de schrijver moet daar offers voor brengen. Het kan ze de kop kosten. Sommige ontdekkingsreizigers hebben hun leven verloren, veel schrijvers zijn opgesloten, opgehangen of doodgeschoten omdat ze iets schreven dat de lezers niet beviel. Lezers als Stalin, Hitler of Erdogan. Sommige schrijvers hebben zelfmoord gepleegd omdat ze de eenzaamheid niet aan konden. Maar ze waren altijd bezeten om te ontdekken. Schrijven is niet vrijblijvend jongen.

 

Schenk me nog eens in.

 

J.

Schenkt in.

 

F.

Drinkt glas in een keer leeg. En zet een plaat op

 

Laat maar staan die fles.

J.

 

Zwijgt en doet de lampen aan

 

 

Scene 6

 

Avond. Lampen. J. zit in de bureaustoel voor het donkere raam en kijkt naar het scherm van zijn laptop. F. zit in de leesstoel en luistert naar muziek. Na enige tijd, als het stuk uit is, draait J. zich naar F.

 

J.

 

Mooi stuk. Bijzonder. Bijna plechtig. Van wie is dat?

 

F.

 

Van Beethoven, zijn de laatste pianosonate. Nummer 32., opus 111. Hij schreef het aan het eind van zijn leven. Hij was toen vrijwel doof. Een briljant stuk, zeer gevarieerd, bedachtzaam, reflectief, wild. Het dwingt je te luisteren. De vorm was toen heel vernieuwend: twee delen in plaats van drie, die toch een sluitend geheel vormen. Ik denk dat vernieuwing geen doelstelling was, maar dat het ontstond in totale vrijheid alsof hij een eeuwige toekomst voor zich zag. Hij had zich losgemaakt van de wereld om zich heen en putte uit zijn meesterschap en ervaring. Dit is de scharnier tussen het hele leven van de componist en de onmeetbare toekomst. Dat noem ik schoonheid. Het ontroert mij dat dat deze meester zich bijna twee eeuwen geleden ongeremd voor mij openstelde, zich aan mij toont zonder mij te kennen.

 

J.

 

Zou jij zoiets willen schrijven?

 

 

Ik haal dat niet in mijn hoofd. Je kunt dat niet willen. Het overkomt je als je totaal vrij en geniaal bent. Als een soort genade. Het is Rembrandt ook overkomen en Michelangelo. Misschien dat het zicht op het einde die rijpheid mogelijk maakt. Het bewustzijn van de leegte of de eeuwigheid dat tot een concentratie van scheppingskracht leidt, een roekeloze vrijheid toelaat omdat niets meer verloren kan gaan.

 

J.

 

Wow!  Dat zou ik niet kunnen bedenken. Als je zoiets kunt maken heb je niet voor niets geleefd.

 

F.

 

Zo is het. Je ziet dat ouder worden niet zo’n probleem is als je je er bij neer hebt gelegd dat je dood zult gaan. Het geeft je ook veel. Jongere mensen zien het vaak als een probleem. Dat blijkt als ze je toespreken als een kind. ‘Je ziet er nog heel goed uit opa, trek je er niets van aan dat je een slappe tong krijgt, je kunt nog net zo goed uit je woorden komen als vroeger.’

 

J.

 

Dat zeg ik nooit.

 

F.

 

Ik denk dat zij dat doen omdat zij zelf bang zijn voor de dood. Ouder worden kan niet worden bestreden met medicatie, wilskracht of oefeningen. Toch is dat wat de jongeren graag willen. Zij manen de oudere vriend  alleen omdat zij bang zijn voor hun eigen naderende dood. Daarom moet ik die jongeren loslaten. Ze kunnen mijn reis niet meer meemaken. Die reis gaat door in eenzaamheid en vervreemding.

 

J.

 

Ik herken me daar totaal niet in. Ik zie je gewoon zoals je bent.

 

F.

 

Dat klopt. Jij bent nog van de tijdloze generatie. Voor jou is de toekomst eindeloos. Het begrip dood is voor jou een abstract begrip.

 

J.

 

Betty is dood. Dat weet ik. Dat is geen abstract begrip. Leven is geen abstract begrip voor mij. Ik weet dat ik leef, zoals bomen en dieren.

 

 

 

 

Ik bedoel de generatie van mijn kinderen, zo rond de vijftig, die zich bewust worden van hun eindigheid. Ze hebben al leeftijdsgenoten verloren door een hartinfarct of hersenbloeding. Ze merken dat hun energie afneemt. De dood nadert en ze gaan tellen. Sommigen nemen een nieuwe jongere vrouw of kopen een Harley Davidson.

 

J.

 

Pappa heeft een nieuwe Jaguar gekocht, een cabriolet.

 

F.

 

Zie je. Heeft hij al een vriendin?

 

J.

 

Nee, natuurlijk niet.

 

F.

 

Weet je het zeker? Hij moet vast laat doorwerken ’s avonds.

 

J.

 

Hou op. Het is wel mijn vader, hoor.

Wat ik je nog vragen wilde. Ik zie je eigenlijk heel weinig schrijven. Je leest eigenlijk alleen maar kranten, vooral kranten.

 

F.

 

Schrijven gaat even niet.

 

J.

 

Writers block?

 

F.

 

Dat is een modewoord dat alleen door slechte schrijvers wordt gebruikt. Ik zit gewoon te wachten.

J.

 

Op genade?

 

F.

 

Zo kan het wel weer, jochie.

 

 

Of inspiratie?

 

F.

 

Wil je niet vloeken?

 

J.

 

Hoezo vloeken? Je bent toch een heilige die op goddelijke inspiratie wacht. Je zweeft toch boven de mensen, boven de wiskunde, boven oma en pappa en mij. Boven de buurman, de burgemeester en boven je lezers die je met je wijsheden voedt.

 

F.

 

Waar heb je het over?

 

J.

 

Over de hemel waarin jij leeft, waar je zetelt op de goddelijke wolken die tussen jouw hemel en onze aarde hangen. De hemel van het goddelijke woord waarop jouw gelovigen wachten en dat jij als de bliksem naar beneden laat flitsen. Waar de pauselijke recensenten geknield wachten om het te verklaren ter meerdere eer en glorie van de schepper.

 

Jouw heilige woorden zijn  belangrijker dan de bedden van je zoon.

 

F.

Doet mee met de spot.

 

Ja, natuurlijk. Je kunt beter in woorden slapen dan in een bed.

 

 

J.

 

Zo is het. Dromen zijn net als boeken … waarin je wegzakt en als je wakker wordt is het verhaal verdwenen.

 

F.

 

Daarom zijn schrijvers heiligen die dromen scheppen …

 

J.

 

… om in te vluchten. Zoals in wijn. Heb jij dorst?

 

F.

 

Ik heb altijd dorst. Een kopstoot.

 

J.

 

Een kopstoot?

 

F.

 

Een borrel met een bier. Dat heet een kopstoot.

 

Het verheldert mijn geest.

 

J.

 

Heiligen drinken een kopstoot voor de inspiratie.

 

 

F.

Begint te lachen.

 

Jazeker.

 

’s Avonds tijdens het drinken komen zij op de meest briljante ideeën. Daar maken ze de volgende ochtend goddelijke teksten van. ‘s Avonds dichter en ’s ochtends de secretaris van de dichter. De dichter en de secretaris vormen samen de fictieschrijver. Begrijp je?

 

  1. F. dommelt in

J.

 

’s Avonds de dronken god. ’s Ochtends de schriftgeleerde. Eindelijk begrijp ik jouw dromen.

 

 

 

Scene 7

 

J.

Zijn mobiel gaat over. Hij neemt snel op en praat zachtjes

 

Beter van niet. We moeten de tijd nemen.

 

Nee, niemand weet van ons. Gaat niemand wat aan. Ze leven in een andere wereld, jouw vader in zijn wereld, je moeder in haar eigen wereld …mijn opa, mijn vader …vergeet niet, ze leven in hun eigen leugens. Ze liegen zelfs tegen zichzelf.

 

 

Nee liefje, jij niet. Daar ben je nog te jong voor. Ik ook.

 

 

Wie weet, maar nu nog niet. Wij moeten onze eigen nieuwe wereld bouwen en niet gebaseerd op leugens.

 

 

Nee Betty is geen leugen. Ze heeft bestaan en ze is vermoord door die andere wereld. En ze zijn bezig de hele wereld te vermoorden.

 

Ja, precies. Een wereld van feiten, werkelijkheid, waarheid. Geen fake  waarheid. Geen politiek.

 

 

Ja, natuurlijk wil ik je ook zien. Maar je moet nog even geduld hebben. Ik bel je morgen dan spreken we weer af. Maar je moet niet zo maar langs komen, dan krijgt opa het door. Dan moet ik liegen en daar heb ik geen zin in.

 

O … ik moet koken.

 

  1. opent zijn tas en haalt er twee kant en klaar maaltijden uit. Hij loopt de kamer uit en komt even later terug met twee warme maaltijden

 

 

Rekt zich uit en wordt wakker door de etensluchten

 

J.

Legt bestek voor hem en zichzelf neer en opent de verpakkingen

Gaandeweg eten ze

 

Weet je, ik heb nog eens zitten nadenken over wat je zei. Wij hebben eigenlijk een heel verschillend perspectief. Tijdsperspectief, bedoel ik.

We leven in dezelfde tijd. Het nu. Dat geldt voor jou en voor mij. En toch kijk jij anders aan tegen wat er nu gebeurt dan ik. Jouw toekomstperspectief is kort, maar jouw geschiedenis is lang. Ik denk dat jij vooral vanuit je verleden denkt. Jij ziet wat er nu gebeurt vanuit je herinneringen. En ik heb een kort verleden, eigenlijk nauwelijks een verleden. Mijn herinneringen zijn beperkt. Ik heb daar niet veel aan. Maar mijn toekomst is bijna onbeperkt. Ik zie wat er nu gebeurt vooral als begin van wat er nog gebeuren gaat.

 

F.

 

Ja, zoals ik altijd zeg: iedereen leest een boek vanuit zijn eigen perspectief. Hij maakt zijn eigen boek.

 

J.

 

Ja, maar het gaat niet alleen om boeken. Ook om de werkelijkheid. De wereld, sterren, natuur, het weer en wat dagelijks gebeurt. Eigenlijk bestaat er geen eenduidige werkelijkheid. Alleen mijn werkelijkheid en jouw werkelijkheid.

 

Misschien heeft jouw werkelijkheid altijd uit fictie bestaan. Is jouw fictie altijd belangrijker geweest dan de werkelijkheid, de wereld waarin jij  leefde. Je familie, je vrouw, je kinderen, je vrienden voor zover je die had. Daar ben je heel tevreden over, geloof ik. Hoewel je verdriet hebt veroorzaakt, wat misschien minder zwaar weegt.

 

Is jouw werk, je schrijverschap, jouw fictie, geen vluchtoord geweest?

 

F.

 

Misschien wel. Wat jij de werkelijkheid noemt, de wereld buiten mij, heb ik altijd nogal saai gevonden. Kijk naar je vader. Keurig getrouwd, heeft een handel in bedden. Maar wat moet hij zeggen als ze aan het eind van zijn leven vragen wat de zin van zijn leven is geweest? Zoveel mogelijk bedden verkopen? Geld verdienen? Kinderen krijgen? Een Jaguar cabriolet?

 

J.

 

En daarom vluchtte jij in fictie?

 

 

Je mag het zo noemen. Maar er zit nog een laag onder. Ik probeer met mijn schrijven te ontdekken wat de betekenis van dingen is. Niet alleen het verhaaltje, maar ook het waarom, het hoezo der dingen.

 

J.

 

Je had het over een ontdekkingsreiziger. Maar wat heb jij ontdekt? Hoe ziet de kaart van het land dat jij hebt ontdekt eruit?

 

 

Daarvoor moet je mijn boeken lezen. Daarin zie je een wereld die nog niet bestond voordat ik hem beschreef. Dat is wat lezers ontdekken als ze mijn werk lezen. Zie de recensies, de brieven van lezers. Misschien heb ik daarvoor moeten vluchten, maar het heeft dan tenminste iets opgeleverd.

 

J.

 

Meer dan kinderen maken?

 

F.

Aarzelt

Anders. Zingeving.

 

J.

 

Wat jij belangrijker vindt?

 

F.

 

Iedereen kan kinderen maken.

 

J.

 

En weinigen kunnen zin geven?

 

F.

 

Zin geven. Dat zeg je mooi. Je hebt taal nodig om te definiëren wat de betekenis der dingen is. Die kennis hebben we nodig omdat we anders blijven steken in het puur biologische, het primitieve, het dierlijke. Onze beschaving is daar op gebouwd. Onze menselijke beschaving.

 

J.

 

Onze beschaving is dus volgens jou gebouwd op kennis, denkwerk. Niet op het biologische.

 

F.

 

Niet alleen kennis, denkwerk, ook op intuïtie, dat wat de kunstenaar levert. Overigens ook de wetenschapper. Misschien kun je dat menselijk noemen. Enerzijds de abstracte kennis, anderzijds de menselijke, emotionele creativiteit.

 

J.

 

En dat heeft ons vooruitgang gebracht. Denk jij. Weg van het primitieve. Dankzij de wetenschap en de kunstenaar staan we nu boven het biologische, het primitieve.

 

F.

 

Je kunt niet ontkennen dat de mens erin slaagt met zijn geweldige denkkracht een bovennatuurlijke beschaving te realiseren. We zijn er nog niet, maar met nieuwe technologieën zullen we in staat zijn de steeds groeiende mensheid te voeden. En kunstenaars, schrijvers, denkers, moeten de emotionele inhoud, de betekenis daarvoor invullen.

 

J.

 

Staat op – geïrriteerd – pakt de lege maaltijdbakjes en gooit het weg.

 

Scene 8

 

J.

 

Goed. We hebben vastgesteld dat de mens boven de natuur staat. Mag ik je dan eens vragen hoe het komt dat diezelfde mens niet instaat is zijn eigen ondergang te voorkomen?

 

F.

 

Waar heb je het over?

 

J.

 

Sorry, moet ik begrijpen dat jij in jouw fictiebubbel niet door hebt wat er aan de hand is? In de wereld buiten die bubbel, bedoel ik.

 

F.

 

Waar heb je het over? Wat is er met jou aan de hand?

 

J.

 

Heb je het heet?

 

F.

 

Ja, het is verdomd heet.

 

J.

 

Heter dan tien jaar geleden, of laat ik zeggen vijftig jaar geleden?

 

 

 

F.

 

Wat is dit? Een verhoor?

 

J.

 

Hoe oud was jij toen? Een jaar of dertig? De Club van Rome, zegt je dat nog iets?

 

F.

 

Ja zeker. Ik was toen journalist. De krant stond er vol van. Zij voorspelden een wereldramp. Het ging over de bevolkingsgroei, geloof ik. Er zou niet genoeg voedsel zijn als die zo door ging. Maar die voorspellingen zijn niet uitgekomen.

 

J.

 

‘Grenzen aan de groei’ heette dat rapport. Het waarschuwde voor een ongebreidelde economische groei. Ook voor de desastreuze gevolgen voor het klimaat.  Die waarschuwing was terecht. Daarom heb jij het zo heet. Dit jaar is het heter dan ooit. Begrijp je?

 

F.

 

Wat denk je? Ik lees ook kranten. Waarom doe je zo agressief?

 

J.

Aarzelt, maar zegt dan toch wat hem boos maakt.

 

Jouw ijdele gepraat stoort mij. Jij praat over je schrijverij, over je bubbel, terwijl de wereld vergaat.

 

F.

 

Waar heb je het over? Sinds wanneer vergaat de wereld?

 

J.

 

Ik zal het kort samenvatten. Aan het eind van deze eeuw dreigt een temperatuurstijging van meer dan drie graden. Dat betekent: overal enorme bosbranden, een stijgende zeespiegel, overstromingen langs alle kusten. Denk erom dat de meest dichtbevolkte en rijkste gebieden in de wereld aan zee liggen. Stel je voor dat Rotterdam en Den Haag, Bordeaux, Kopenhagen, Genua, Hamburg grotendeels onder water lopen. Maar ook New York, Kaïro, Mumbai, Bangkok en Tokio. Zeg in 2080. Als ik zou oud ben als jij nu bent. Wij zullen dan moeten verhuizen: volksverhuizingen, vluchtelingenstromen. Over de hele wereld. Mijn kinderen zijn dan in de vijftig en hun kinderen twintig. Betty zou 60 zijn als ze niet vermoord was.

 

F.

 

Dat zal niet gebeuren. We hebben het Akkoord van Parijs en …

 

J.

 

hou op, de politiek reageert altijd te laat. Altijd korte termijn omdat het grootste deel van het onnozele volk zo denkt. Pas als iedereen in paniek raakt en in opstand komt worden grote ingrepen gedaan, maar dan is het te laat. Waarom hebben kunstenaars, intellectuelen, wetenschappers, mensen met grote invloed, die iedereen kent, nooit ingegrepen? Zal ik je dat zeggen? Omdat ze bezig waren met hun eigen wereldje, hun eigen discussies over gelijkheid, vrijheid van meningsuiting, privacy, kunstmatige intelligentie. Over de rol van de religie, de taal, beeldvorming, fake news, ga maar door. Allemaal mensendingen. Van die briljante mensen die boven de natuur staan. Maar niet door hebben dat de natuur boos is en niet met zich laat sollen. Vroeger werden tijdvakken naar de geologische eigenschappen genoemd. Nu heet ons tijdvak het Antropoceen. Genoemd naar de mens. Hoe arrogant kun je zijn.

 

 

Je kunt niet ontkennen dat de mens bepalend is voor dat wat er deze en de vorige eeuw gebeurde.

 

J.

 

Ja, dat kan ik wel. We hebben niet door dat de natuur het heeft overgenomen. Dat het een oorlog is begonnen tegen die knappe mensen. De COVID pandemie is klein bier vergeleken met de ecologische ramp die begonnen is. En zelfs die pandemie kunnen we nauwelijks bestrijden. Zie het het voor je? Een bijna onzichtbaar virus zonder hersenen, zonder geweten, is bezig om de wereldeconomie op zijn kop te zetten. Miljoenen doden te veroorzaken.

F.

 

En de wetenschap heeft bliksemsnel een vaccin ontwikkeld om het te stoppen. Dat is het antwoord op jouw ondergangsverhaal. De wetenschap zal de klimaatverandering beheersen door de CO2 uitstoot te stoppen. Daarmee is het al begonnen.

 

J.

 

Het gaat niet om techniek opa. Het gaat om mensen. Jullie, ouderen, hebben de boel verpest en wij zitten met de gruwelijke gevolgen. Overbevolking, overconsumptie, overproductie, overbemesting, overmobiliteit.

 

Je merkt het zelf. Het wordt nu al steeds heter. Er zijn meer grote bosbranden en overstromingen. Het Noordpoolijs smelt in hoog tempo. Veranderingen gaan veel te langzaam. Niemand neemt het serieus.

 

Over tachtig jaar liggen jullie ouderen rustig onder de groene zoden, en lopen wij met onze kinderen of kleinkinderen op de nek thuisloos over de brandende Midden-Europese vlaktes, zoals nu de vluchtelingen uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten.

 

Jij hoort tot de ik-generatie. De puur egoïstische generatie. Wij moeten leren dat wij tot de wij-generatie horen, maar dat is niet gemakkelijk omdat jullie ons dat nooit hebben geleerd. Zoals Betty is vermoord door geldwolven, vermoordt de ik-generatie de natuur, de levende natuur. En daardoor de mensheid.

 

Stopt abrupt. Gaat staan met de rug naar F.

 

F.

 

Ik hoor je. Afgezien ….

 

J.

 

Ik ben bang opa. Kom net uit het ei kruipen. En het eerste wat ik zie zijn machteloze mensen die mooie woorden gebruiken maar niet ongedaan maken wat ze voor verschrikkingen hebben aangericht. Nog steeds aanrichten. Die niet zien wat er gebeurt – of niet willen zien. Egoïsten.

Jij hebt niet door dat de bibliotheken met jouw boeken onder water zullen staan als jij in je graf ligt te rotten of een hoopje as in een pot bent. Wat heeft dat schrijven dan voor zin gehad?

 

F.

 

Misschien heb je gelijk jongen. Maar wat kan ik doen? Ik ben schrijver.

 

J.

 

En mijn vader is beddenhandelaar en kan niets doen. En de vader van Claire is advocaat en kan niets doen. Niemand kan iets doen. Dat is natuurlijk gelul. Als jullie samen zouden werken en niet alleen aan jezelf denken zou je allang iets hebben kunnen doen. Maar dat hebben jullie nooit gedaan en doen jullie nog niet. En nu is het te laat.

 

F.

 

En wat ga jij dan doen? Met jouw generatie? Grijp jij de macht?

 

J.

 

Macht?

 

F.

 

Ja, macht. Alleen met macht kun je afdwingen wat er moet gebeuren. Bijvoorbeeld overbevolking terugdringen, vliegverkeer verminderen, de veestapel halveren, oliewinning verbieden. Geen vlees meer eten.

 

J.

 

Ja, precies. Je weet het dus wel. Waarom doen we dat niet?

 

F.

 

Omdat de democratie niet werkt. Politici denken alleen aan de volgende verkiezingen. Het volk denkt ook alleen aan zijn eigen belang. Niemand schaft zijn auto af omdat hij bang is dat zijn kinderen klimaatvluchtelingen zullen worden. Of omdat zijn huis over vijftig jaar onder water staat. Dat wil niemand weten. Als een politicus vraagt om opofferingen wordt hij niet gekozen. Wat je nodig hebt zijn machthebbers die drastische maatregelen durven nemen. In China kan het wel. Dat zie je ook. Maar wil jij in een dictatuur leven?

 

J.

 

Ik wist niet dat jij er zo over denkt.

 

 

Ik heb er over geschreven, maar ze noemden mij een fascist. Omdat ik voor de dictatuur zou zijn. Terwijl ik ze alleen een spiegel voorhield.

 

J.

 

En nu schrijf je er niet meer over?

 

F.

 

Nu schrijf ik over kunstmatige intelligentie. Over ethiek.

 

J.

 

Misschien is het maar goed dat Betty niet is geboren.

 

 

Scene 9

 

  1. zit te schrijven achter zijn computer.

 

J.

 

Wat schrijf je?

 

F.

 

Een soort essay. ‘Confessie van een grijsaard.’

Leest voor.

 

‘Stel je zou in 1930 een toekomstroman schrijven waarin je de Holocaust voorspelde, een geniaal literair werk, prachtig geschreven, niveau Dostojewski of Thomas Mann, zou dat dan kunnen ontroeren, kun je dan spreken van schoonheid? Of is het gebruik van zo’n verschrikking dan kitsch?

Kortom: kan ik in een tijd die uitloopt op een rampspoed nog fictie schrijven? Heeft het overdenken van schoonheid nog zin? Of is het een ijdel tijdverdrijf? Omdat ik niets beters weet te doen voor ik sterf?

 

 

Donker.

 

J.

In het donker

 

Help!