Meander Magazine (Janine Jongsma)
Theo Monkhorst schrijft al sinds 1957 poëzie. Hij is geen onbekende van Meander. In een interview uit 2009 vertelt hij over zijn beleving van de poëzie. De bundel Huis Huid bestaat uit één afdeling van zesentwintig gedichten, opgedragen aan de muze: ‘Maribel, geleerde, zongestoofde’. De eerste regels van de gedichten zijn vetgedrukt en doen dienst als titel. De ‘ik’ beschrijft zijn leefomgeving, het huis waar hij woont, waar andere woonden en leefden met- en voor hem. Dat huis valt samen met zijn lichaam. Zoals we lezen in het openingsgedicht: ‘De stoel in mijn borst vertoont mijn rimpels / zoals het behang van de kamer mijn huid vormt.’ Verderop lezen we: ‘Dit huis is mijn huid die ik van een ander kreeg / de schepping van een dode die mij omsluit’. De titel van de bundel Huis Huid is helder, de metaforen herkenbaar. De ‘ik’ maakt de balans op van zijn leven in dat huis als oudere man.
Er wordt teruggedacht aan een vorige bewoonster:
(…)
– wat weet ik van haar
dan dat zij zweeg over haar dood
alsof zij oefende voor het eeuwige zwijgen.
Zij gunde niemand toegang tot haar lijden,
misschien was het een vergezicht
voorbij een horizon, waar ik geen zicht op heb.
In dit huis laat zij geen woorden na.
De ‘ik’ wendt zich regelmatig rechtstreeks tot zijn muze. Uit die dichterlijke gesprekken komt naar voren hoeveel onmacht de ‘ik’ voelt ten opzichte van zijn ‘Maribel, geleerde, zongestoofde’, als hij ooit sterft. Zij kan namelijk alleen in de taal worden behouden als hij er is om over haar te schrijven. Als hij tot stof geworden is dan leeft zij enkel nog in zijn achtergebleven taal:
In de baan van zonlicht daalt het stof
slaat neer in schaduw onder kast en stoelen,
onzichtbaar voor mijn oog. Restanten minuscule
dood, voer voor mijten en stofzuigers. Ooit zal ik
stof zijn en gegeten worden of gekuist door
een vrolijke meid, die zingend dit huis doorkruist.
Schoon wordt dat genoemd, bevrijd van
wat er van mij over is en van jou Mirabel,
geleerde zongestoofde. Onze schilfers mengen
zich als hoogste graad van samenzijn. Nooit
waren wij zo’n eenheid als in de zak van deze zuiger,
alsof onze levende lijven een barricade
vormden tussen ons. Maar in deze zak kan ik niet
van je houden, omdat breinen ontbreken
die liefde verzinnen en jou maakt zoals jij
voor mij bent en jij mij door jouw ogen ziet.
Jij Mirabel, geleerde zongestoofde,
die ik hier maak van taal omdat ik
alleen met taal jou kan behouden
Ook als ik stof geworden ben.
De gedichten in Huis Huid getuigen van een fijnzinnige dichter die aansprekend schrijft. Als lezer dwaal je met de ‘ik’ mee door het huis, zie je de schilderijen en de foto’s. Hoor je de klanken van de muziek en loop je met hem mee over de ‘O, eeuwenoude Okergele Planken, warm als zand (…) waarop mijn nest rust (…)’. Treffende, beeldrijke poëzie.
Lezers tippen lezers
Gelezen door: André Oyen (3466 boeken)
Citaat: ” Als daarna de boom die in mij wortelt/ door dit huis groeit, takken/ door zijn dak de zon zoeken,/ zoals zijn wortels in mijn lijf/ de duisternis, waar wormen leven,/ het veilig is en doden naast mij slapen,/ zal ik je niet meer missen Mirabel/ en jij mij niet, want je bent begraven/ in dit vers zoals ik in aarde./”
Als daarna de boom die in mij wortelt/ door dit huis groeit, takken/ door zijn dak de zon zoeken,/ zoals zijn wortels in mijn lijf/ de duisternis, waar wormen leven,/ het veilig is en doden naast mij slapen,/ zal ik je niet meer missen Mirabel/ en jij mij niet, want je bent begraven/ in dit vers zoals ik in aarde./ De Haagse schrijver Theo Monkhorst publiceerde romans, poëzie en toneelstukken. Zijn werk werd opgenomen in literaire tijdschriften zoals Extaze, Hollands Maandblad, De Poëziekrant, Meander Magazine en tijdens de Poëziedagen in Watou (België). Hij was columnist van de Haagse Courant. Bij Uitgeverij In de Knipscheer verschenen in 2016 de roman De blijmoedige leugenaar en in 2018 de prachtige dubbelroman De zegen van weemoed die onderdeel is van een trilogie waarvan het derde deel in 2020 verschijnt. In zijn nieuwe dichtbundel Huis Huid beschrijft de dichter in zesentwintig gedichten het huis als leefvorm voor mensen en andere wezens. Dat huis hoeft beslist niet van steen of hout te zijn maar kan ook een huid zijn en een buis kan dan ook weer als een huid aanvoelen. van Theo Monkhorst roept een huis uit het verleden tot leven en maakt het tot de woonplaats van zijn muze Mirabel en een veelheid van gestalten uit het verleden. Mirabel i s zijn muze en geleerde, zongestoofde, andere keren spreekt hij schilders aan waarvan het werk de muren van zijn kamers bekleden, schrijft hij een ode aan zijn planken vloeren en eeuwenoude marmeren gangen, nodigt uit mee te gaan naar de donkere kruipruimten waar dictators geen toegang hebben, biedt vluchtelingen voor korte tijd onderdak en richt zich tot schrijvers die het labyrint van zijn bibliotheek bewonen en componisten waarvan de muziek hem doordringt. De ontroering van de geschiedenis blijkt uit het portret van mensen die ooit in het huis leefden en alle eeuwenoude materialen afkomstig van overal die het huis en alles daarin vormgeven. Samen met zijn muze gaat hij tenslotte juichend ten onder in het door bomen overwoekerde huis. Huis Huid is een prachtbundel waarin de poëtische verbeelding alle ruimte krijgt om de betekenis van een huis haast visueel te maken.
NBD biblion (de nationale bibliotheekorganisatie)
Dichters weten aan gewone dingen poëtische bezieling te geven. Zo ook in deze bundel van Theo Monkhorst waarin hij een huis tot leven roept en het de woonplaats doet zijn van zijn muze Mirabel en een veelheid van gestalten uit het verleden. Zich richtend tot Mirabel dicht hij: ‘Jij die mijn hart kent als geen ander, / Mirabel, geleerde zongestoofde, / weet dat hier mijn woorden zijn geboren’. En in een geaderde spiegel met gouden lijst waar de tijd breekt achter zijn ogen rijst een beeld van Marcel Proust voor hem op: ‘Kijk daar! Door de fijn geciseleerde gouden poort, / wandelend de jonge Marcel met waterlelies, / met strohoed, dromend van oude geslachten, / boven hem schapenwolkjes in een strakblauwe zomerlucht’. Mooi ook: ‘Dan kleuren de handen voor mijn ogen roze, / verjaagt gloeiend licht de kraaien, het vale paard, / verzengt de duisternis’. Mooi bundeltje aansprekende poëzie. Originele poëtische verbeelding van de betekenis van een huis. Met noten. Monkhorst schreef ook twee romans: ‘De blijmoedige leugenaar’ (2016) en ‘De zegen van weemoed’ (2018). – O.W. Dubois
De Boekhouding, Blog Vereniging van Vlaamse Letterkundigen
Theo Monkhorst, ooit columnist bij de Haagse Courant, is van vele literatuur-markten thuis. Hij beperkt zich niet tot één genre maar schrijft naast poëzie ook romans, essays en toneel. Recentelijk verscheen zijn nieuwe bundel Huis Huid.
In 26 gedichten van diverse lengte tracht de dichter het huis waarin hij woont zich aan te meten als een tweede huid. Hij benadert het als een soort levend wezen dat zijn denken, en herinneringen stuurt, dat hij kan aanspreken en mee dialogeren. Zo de openingsverzen: Dit huis is mijn huid die ik van een ander kreeg / de schepping van een dode die mij omsluit.
Het is een dankbaar thema, gebruikt door heel wat dichters en een geliefkoosd thema in de Schrijversacademies. Zowel debuterende dichters als gevestigde waarden hebben gepoogd om het als thema van hun poëzie te gebruiken. Ik denk onder meer aan de verzamelde gedichtenbundel ‘Het huis herinnert zich mij’van Jozef Deleu, aan Max Temmerman zijn ‘Dichter gaat op huizenjacht’, aan de debuutbundel ‘Silverflame’ van Peter Knipmeijer en vele anderen.
De wijze waarop Monkhorst zich een poëtische weg tracht te banen door zijn huis is complex en gelaagd. Al schrijvend ontwikkelt de dichter een soort multi-dimensioneel labyrint waar hij zichzelf tracht doorheen te worstelen. Aandacht voor de vloeren en de muren verweeft zich met de tuin rond het huis. Dan weer vertoeft Monkhorst even bij de schilderijen aan de muur, de boeken in de bibliotheek, om vervolgens al mijmerend over de vroegere bewoners te reflecteren, over de ambachtslui, die in het huis hebben gewerkt.
Flarden schaduwen verduisteren kamers, planken verliezen kleur, / een vaal paard staat in de gang en kijkt mij aan. / Achter de handen voor mijn ogen opent zich een put en suizend door / duisternis hoor ik de eindeloos weerkaatste echo van gehinnik. / Tot water alles dempt.
Het zijn typische verzen uit deze bundel, die het geworstel van de dichter met zijn thema verraden en eigenlijk aangeven dat hij langzaam zijn weg verliest in zijn eigen thematische opgave.
De bundel begint sterk met vol gedragen verzen maar verwatert in opgeklopte en pseudo intellectuele bespiegelingen, die blijkbaar alleen maar tot doel hebben om de eruditie van de dichter te beklemtonen. Monkhorst schrijft van uit een erg autarkisch positie, schuwt daarbij de klassieke vorm van het epitheton ornans niet zoals in de veelvuldige aanspreking van zijn muze: Mirabel, geleerde, zongestoofde. In een barokke stijl tracht de dichter controle te houden, onder andere door bijna hautain zijn personages te benoemen: Ik noem hem Broer, of Klaas noem ik hem, of Ik noem hem Gerard, rattenkoning, die zich Goya noemde. Het wemelt ervan en wordt langzaam een storend cliché.
Op zich is deze bundel een interessante stijloefening van een dichter, die ongetwijfeld zijn taal beheerst en een rijke intellectuele bagage bezit. Maar helaas wil hij dat ook op bijna elke regel etaleren en er mee pronken. De vraag is dan ook wat de lezer hier mee aan moet, tenzij genieten van de stilistische acrobatieën.
Richard Foqué, maart 2020